Kookboekpraatjes vullen gaatjes!




Opa rolde precies op tijd met de internationale D~trein het Gare du Nord binnen, uit Brussel waar hij overgestapt was vanuit Rotterdam. Op zijn verzoek had ik hem een week daarvoor geboekt in zijn favoriete hotelletje, Hotel de Dunkerque, in de Rue de Dunkerque, niet al te ver van het Quartier de L`Opéra. Ondanks het feit dat augustus een drukke maand was, was er voor hem, als vaste klant, een kamer toen ik zijn naam noemde, “mais sans bains, seulement un cabinet de toilette”.
Dit was Grieks voor mij, maar ik nam het voor kennisgeving aan.
Opa was altijd vlot, en sportief geweest als voetballer. Zijn clubs waren het Rotterdamse SPARTA en V.O.C. Hij deed twee keer als amateur mee aan de Olympische zomerspelen. Als middenvelder deelde hij zo in de 3de plaats, die de ploeg bereikte in de spelen van 1924 te Amsterdam. Algemeen bekend als een sportief persoon, arriveerde hij een jaar vóór onze Parijse ontmoeting, op donderdag 24 januari 1963, door omstandigheden te laat op de Donderdagmiddag Club, ergens in een stamcafé in Rotterdam. Dat was de borrel- en erwtensoepplek van een aantal bekende Rotterdamse zakenlui en bijbehorende beroepen. De reeds aanwezige leden hadden met sigaar en jonge jenever al een lang gesprek gehad over de barre Elfstedentocht de vrijdag daarvoor, de 18de januari: de tocht der tochten van Reinier Paping, die wereldberoemd zou worden in Nederland. Het kon ook niet uitblijven dat de één voetbalvriendje, al aan de vierde borrel, riep “Há, die Berrie, je bent laat. Was het zo zwaar?”. Berrie was niet op z´n bekkie gevallen en antwoordde: “Hou op, hou op, ik kom net van een controle door mijn arts, want ik dacht dat mijn tenen afgevroren waren”. Hoe lang heb je er over gedaan, hoe koud was het, was het ijs echt zo slecht, waren vragen die allemaal een lachend nepantwoord kregen. Er vielen nog een aantal van zulke grappen en grollen over de borreltafel, voordat het zeil van het biljard werd gevouwen en de discussie in een andere richting rolde.
Toen hij de volgende dag thuiskwam van de fabriek en zijn auto parkeerde voor het huis, stond oma al geagiteerd op het bordes van de trap naar de voordeur, met de krant naar hem te zwaaien. “Berrie, Berrie, moet je nou eens kijken”. Een volle kolom, met foto bracht een late primeur: “Oudínternational V.O.C. (65), rijdt Elfstedentocht”. Later bleek dat de hoofdredacteur van de Rotterdamsche Courant, van der Vet, die de dag tevoren op de club aanwezig was en de hele vriendendiscussie als waarheid had geslikt, zonder verdere navraag nog een snel kolommetje had geschreven.
Na een taxiritje naar de Dunkerque ontmoette ik de vriendelijke eigenaar van het etablissement, die ons ontving met een dertig jaar oude Calvados en un petit café. Hij legde uit dat een cabinet de toilette een afgeschermde ruimte was, achter een soort schaamschot, waar zich een wasbak, een w.c. en een bidet bevonden en soms een douche. ik beloofde hem alle nieuwe klanten van ons eerst bij hem in te boeken, waarvoor ik bedong dat het reisbureau een commissie van 12,5 % zou ontvangen én dat ik in de rest van de maand augustus om de dag gratis mocht komen douchen. Opa knikte tevreden instemmend toen hij deze slimme afspraak aanhoorde en nam mij die avond mee naar zijn vriend Roger, die in het Quartier Latin, de studentenbuurt van Parijs, al vele jaren een kikkerbillenrestaurant dreef: Roger la Grenouille. Hij kwam daar al voor de oorlog met zijn vader op hun modemissies. Rogiers zakelijke strijdkreet, die ik bij binnenkomst al mocht horen, was: "Une femme est comme une grenouille: seulement la cuisse est bonne". Een vrouw is net een kikker: alleen de dijen zijn lekker". Hij vergat
mij, als groentje, te vertellen of dat met of zonder knoflook was. Parijs had mij nog veel te leren.
(Wordt vervolgd
).

 

Ketchup (1)
Door toeval werd ik gisteren even herinnerd aan de 1994 film “Pulp Fiction”, met Samuel S. Jackson en John Travolta. De twee heren zitten in één van de openingsscenes in een gênant lelijke Amerikaanse bak en spreken over een bezoek aan Amsterdam. Daarbij wordt de Nederlandse gewoonte genoemd om mayonaise te eten bij de frieten, in plaats van ketchup. Dit had kennelijk evenveel, zo niet meer, indruk gemaakt op degene die het bezoek had afgelegd, dan het vrij kunnen kopen en roken van hash.
In mijn vroege schooltijd kreeg je alleen maar een flinke dot piccalilly op je frieten als je iets extra wilde betalen en dat wás het. Waar na de oorlog in Nederland het idee voor die kwak mierzoete, met stijfsel aangezette, on-Nederlandse pikkel vandaan kwam, heeft niemand mij ooit kunnen uitleggen en zelfs het Internet zwijgt daarover als het graf. Diegenen die beweren dat zoiets een Engelse gewoonte was hebben niet goed opgelet: die zijn in de war met de traditionele scheut afschuwelijk zure azijn. Ieder zijn meug, ieder op zijn manier heilig!
Mijn eerste hamburger was er een van de Wimpy Bar in Londen, een Engelse keten, waar Albert Hein ooit in Nederland met weinig succes mee heeft gestoeid, voordat Appie enkele jaren later franchisehouder
van McDonald´s werd, met (nog) minder geluk. In de (Britse) Wimpy Bar stonden altijd grote plastic tomaten op tafel gevuld met ketchup, waar je naar hartelust in kon knijpen om je friet in ketchup te verzuipen, wat ik met graagte deed. (Tot mijn verbazing stonden twee jaar geleden tijdens ons bezoek dezelfde plastic tomaten ergens in de Australische bush-bush, alive and well, made in Japan, vrijelijk ter beschikking op tafel van cafetariaklanten).
Mijn volgende hamburgers moet ik vijf jaar later gegeten hebben, in een laag gebouwtje dat leek op een eenzame oase in een woestijn van parkeerplaatsen, maar ernstig gebukt ging onder veel te veel veelkleurig, flikkerend neon. Dit juweeltje van superkitchige kitch stond op enkele minuten rijden van de flat die Roomie B *, mijn werkcollega/roommate en ik gehuurd hadden in Queens, New York: de White Castle. Een hamburger, op dezelfde plaat gebakken als de al naar scheet ruikende, vettige uien, die er te ruimschoots op werden gekieperd, kostte 25 cents en een zak van vijf stuks $1. Er stonden flesjes ketchup bereid ter zelfbediening, maar of ik ooit friet besteld heb bij die hamburgers weet ik niet meer. Zestien jaar later in de Jack in the Box in Moraga, een slaapstadje van San Francisco, kreeg ik er voor het eerst de zakjes bij die je nu overal ziet. Die werden door mij en de mini-Dariaatjes ruim benut.
Nog steeds staan de flesjes ketchup en andere vergelijkbare (steak)sausen als een vast item op tafel in de cafetaria's en goedkope B & B`s van het Verenigd Koninkrijk. Zoals natuurlijk ook de flesjes Sarson´s, de bekvertrekkende azijn. Dit is bijna een karikatuur, dat hoort bij de traditionele prentbriefkaarten van dikke vrouwen in te nauwe badpakken, met dubbelzinnige onderschriften, die nog steeds in omloop zijn. En botst met de zelfopinie van veel Britten, dat het eten in hun land tegenwoordig het beste van Europa is geworden.
Daar kan ik in een sikkeneurige bui een hele hoop op afdingen, maar dát misschien liever een andere keer, nu ik je aandacht nog heb.

(Wordt vervolgd)

* Zie de reactie van Roomie B. onder "Crisis in Portugal" van juni.

 

 

 

 

(Wonen in Frankrijk)

 

 

 



>> Badhuis
Plaats een reactie

Nog geen toevoegingen aanwezig.