Vóór de grote Portugese bosbranden van enkele jaren geleden, die ook in de Nederlandse pers een prominente plaats kregen*, bleven de bossen over de heuvels van het natuurgebied achter ons dorp gelukkig vrijwel onaangetast door brand, overijverige natuurbeschermers en officiële regelgeving. Particuliere delen van de meest eucalyptusbossen werden gebruikt voor de kap en het meeste van dit hout verdween naar de papierfabrieken. Langs de kust ten westen van Pombal en net buiten Setubal, liggen drie van zulke gigantische bedrijven, die aan de ene kant enorme stapels hout vreten en die aan de andere kant als pulp en papier weer uitpoepen. Het zullen niet de enige van dit soort bedrijven zijn in Portugal, die verborgen voor de toerist, (behalve de ver dragende peroxidestank), nog net doen alsof de computerschijf en ecolobby geen potentiële belemmering vormen voor de omzet. Of is het papierarme kantoor inderdaad nog maar een hersenschim gebleven? Toen ik enige jaren geleden, als vertegenwoordiger van mijn bedrijf, kennis maakte met de exportmanager van één van deze fabrieken, liet hij mij als gastheer bij een onvergetelijke lunch weten, dat het grootste percentage van het in Portugal verwerkte hout speciaal aangeplante eucalyptus is. Verder propagandeerde hij trots dat het aangepaste procédé om dit snelgroeiende hout te kunnen gebruiken, een Portugese uitvinding was; evenals de "beste ooit"-eucalyptus-snoepjes waarvan ik een doosje bij wijze van relatiegeschenk van hem cadeau kreeg. Dat procédé-verhaal voor pulp en snoepjes wijt ik geheel aan professioneel nationalisme. De snoepjes waren inderdaad uitmuntend, dus geloof ik die man voor dát deel puur uit eigenbelang. Ooit krijg ik misschien nog een doosje van hem. Door persoonlijke ervaring vermoed ik echter, dat de Australiërs met hun uitgestrekte eucalyptuswouden zeker een anderhalve eeuw langere ervaring met dergelijke pulpproductie zullen hebben dan de Portugezen.
Eucalyptusbomen groeien als een plaag over heel Portugal. Zoals Australië spijt heeft van de import, ooit, van levende konijnen, is de verbreiding van eucalyptus en de Australische acacia in teveel gevallen oncontroleerbaar losgeslagen, buiten de bedoelde plantages en tuinen. De bomen onttrekken onvoorstelbare hoeveelheden water aan de bodem en worden bij hogere temperaturen fakkelgevaarlijk. De omringende natuur lijdt dorst en risico.
Een jaar of drie geleden zagen wij bij onze wandelingen door het natuurgebied opeens de eerste veranderingen. De regelgeving, ecolieden en boswachters waren volop aan het toeslaan. De ingangen naar het nu officiële natuurgebied werden van hekken en “magniet”-bordjes voorzien, gemotoriseerd verkeer werd (gelukkig) verboden. Er verschenen opeens omheinde velden voor de loslopende “wilde” paarden; er kwam een reservaat voor afgedankte (vierbenige) ezels. (Darius mocht nog even vrij rondlopen. :-) Ruïnes van schuren, boerderijtjes, watermolens, kalkbranders en andere bouwsels werden Disney-achtig witgekalkt. Jaarlijks worden nu wandelroutes uitgezet langs natuurelementen en moderne “buitenkunst”, met uitleg van gidsen. Boseigenaren zijn nu wettelijk verplicht regelmatig hun bossen te ontdoen van kreupelhout en om brandgangen te creëren, op zichzelf geen slechte maatregel. In onze heuvels is maandenlang dagelijks zwaar materieel in de weer geweest, in onze heerlijk verwilderde natuur, om op grote schaal duizenden eucalyptus- en acaciabomen uit de grond te rukken en op fabrieksmaat gezaagd af te voeren. Deze etnische zuivering heeft tot mijn verbazing het hele gebied plotseling veranderd in plukken naaldbos, afgewisseld met vlakten van laaggroeiende planten en struiken, het typische schapen- en geitendieet. Is dit het oorspronkelijke landschap? Of is dit opzettelijke schade in de naam van werkverschaffing? In de augustusvakantie van 2012 werkten honderden scholieren in het gebied als ruimers van (onbegrijpelijk veel) afval, achtergebleven hout en als muurkalkers, voor €14 per persoon per dag, zes dagen per week. Ook dit jaar zie ik die jongelui weer: zes uur per dag slavenwerk in de brandende zon als werkervaring. Is al dit ingrijpen de moeite waard? Behalve het zakcentje voor de scholieren? We wachten maar af. Misschien zien we hier ooit weer schaapherders en geitenhoeders met hun dieren.
* Terwijl ik dit schrijf woeden er 12 grotere en kleinere branden op verschillende plaatsen in het land en hoor ik toevallig op dit moment onze brandweersirene met algemeen alarm voor een niet "normale" brand.
Van buitenbrand naar binnenbrand
Elke dag staat er wel ergens in de dorpen en steden van Nederland een rijdende viskraam uit Harderwijk, Spakenburg of een dergelijk oorspronkelijk vissersdorp, waar je versgebakken vis kunt kopen. Met name kibbeling, die overal populair is. Wanneer je in Lissabon gedurende het lunchuur (of drie!) langs de knijpjes van de volksbuurten in het hart van Lissabon wandelt, dan zie je regelmatig dat er "Kabeljauwwangetjes op z'n Lissabons" op het menu staan. Ik spreek hier beide keren over over hetzelfde, maar niet helemáál hetzelfde! Kibbelen (niet verwant aan ruzie maken) is een jargonwoord gebruikt voor het uitsnijden en zouten van kabeljauwwangetjes. Het "gekibbelde" resultaat werd kibbeling genoemd, dus niet, zoals vaak beweerd wordt, een verbastering van, maar een verwijzing naar, kabeljauwwangetjes. Omdat in verwend Nederland geen "enge" wangetjes meer gegeten worden, is kibbeling verworden tot een product gemaakt van afsnijdsels en goedkope, andere vissoorten, die wij wél lekker vinden. De Portugezen waarderen de wangetjes, gestoofd met chorizo en tomaat. De Noren en IJslanders houden van gefrituurd met een lekkere warme saus. Wij Nederlanders kiezen, vanuit mijn laatste waarneming, liever voor een bremzout strooisel van zout en specerijen, die overal hetzelfde smaakt, óf een idem knoflooksaus, die van chemie aan elkaar hangt.
Met dank voor zijn bijdrage aan Wouter, die al eerder reageerde op mijn stukjes, de volgende suggestie, die ik graag doorgeef, als lekkere binnenbrand:
Boemboe Bali
- Koop kant en klaar warmgebakken vis, garnalen of kibbeling